De rechtbank Amsterdam heeft donderdag het
besluit vernietigd van de Minister voor vreemdelingenzaken en
integratie waarbij de imam Eisha Bersham van de Al Fourkaan-moskee
te Eindhoven ongewenst was verklaard wegens gevaar voor de
nationale veiligheid.
De Minister had op 15 juni 2005 dat
besluit genomen op basis van een onderzoek van de Algemene
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Ongewenstverklaring
heeft tot gevolg dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in
Nederland kan hebben en zelfs strafbaar is als hij in Nederland is.
De Minister had de aanvraag van de imam om verlenging van de sinds
1999 verleende vergunning voor verblijf als geestelijk voorganger
ook wegens gevaar voor de nationale veiligheid geweigerd.
Het onderzoek en de inlichtingen van de
AIVD zijn geheim, alleen de conclusie wordt openbaar gemaakt. De
rechtbank mag wel de geheime stukken raadplegen en heeft dat ook
gedaan. Op grond hiervan kwam de rechtbank tot het oordeel dat de
AIVD en de Minister terecht de conclusie trekken dat in de Al
Fourkaan-moskee in het verleden sprake is geweest van
'voedingsbodem' onder meer voor recrutering voor de 'jihad'.
Ook kon uit die inlichtingen worden afgeleid dat de imam in het
verleden tegenover (potentiële) recruteringsactiviteiten in
die moskee niet zo standvastig is opgetreden als mogelijk was. Die
inlichtingen zijn volgens de rechtbank echter niet zo eenduidig dat
gezegd kan worden dat de imam persoonlijk en actief betrokken is
geweest bij de radicaliseringsprocessen die zich in het verleden
bij een - beperkte - groep personen hebben voorgedaan. Daarom vond
de rechtbank dat de imam in 2005 geen gevaar voor de nationale
veiligheid genoemd kon worden. Daarbij is van belang dat de AIVD en
de Minister de imam nimmer verantwoordelijk hebben gehouden voor
het aanzetten tot activiteiten met een terroristisch oogmerk en dat
de imam daarvoor ook nooit strafrechtelijk vervolgd is.
De rechtbank wijst er ook nog op dat de
Minister deze besluiten heeft genomen op basis van een kennelijk
gehanteerde beleidsregel dat iedere vreemdeling die door de AIVD
een gevaar voor de nationale veiligheid wordt genoemd, ongewenst
wordt verklaard en niet langer een verblijfsvergunning krijgt. Dit
beleid houdt dus in dat de Minister geen eigen afweging maakt over
de vraag of een vreemdeling daadwerkelijk ongewenst moet worden
verklaard en geen verblijf meer krijgt. Volgens de rechtbank is
dergelijk beleid in strijd met het in de Algemene Wet Bestuursrecht
neergelegde beginsel van behoorlijke belangenafweging. Daar komt
nog bij dat dit beleid niet is gepubliceerd.
De rechtbank vindt dat de Minister bij het
nieuwe besluit rekening moet gaan houden met vragen die tot nu toe
onbeantwoord zijn gebleven. Bijvoorbeeld de vraag of de
ongewenstverklaring, en dus de verwijdering van de imam uit
Nederland, wel in redelijke verhouding staat tot het doel, namelijk
bescherming van de nationale veiligheid. Daarbij is van belang dat
de imam in zijn preken en contacten met mensen zijn geloof
uitdraagt. Verder is het de vraag of de Minister ter bescherming
van de nationale veiligheid niet met een minder zwaar middel kon
volstaan en of de maatregel wel het beoogde effect zal hebben.
Zowel de Minister als de imam kunnen
binnen vier weken hoger beroep instellen tegen de uitspraak bij de
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bron: Rechtbank Amsterdam