Het aantal coffeeshops in Nederland daalt nog steeds. In 2003 zijn er
in totaal 754 coffeeshops geteld, in 105 gemeenten, waarvan het
grootste gedeelte (258) zich in Amsterdam bevindt. In 2002 waren er nog
782 coffeeshops. In vergelijking met 1997 is het totale aantal
coffeeshops met 36% gedaald. Toen waren er nog 1179 coffeeshops.
Uit het onderzoek blijkt verder dat het weren van jongeren onder de
achttien jaar de meeste prioriteit heeft. Daarna volgt het tegengaan
van overlast rond coffeeshops. Als derde prioriteit geldt het
harddrugsverbod. Het harddrugcriterium speelt nog nauwelijks een rol
omdat hier zeer weinig overtredingen plaatsvinden. De duidelijkheid van
de regels rond het afficherings- en overlastcriterium laten nog te
wensen over. Van alle 489 gemeenten heeft 93% een coffeeshopbeleid.
Hiervan voert 65% een nulbeleid en heeft 17% een maximumbeleid. Dat
blijkt uit het jaarlijkse onderzoek naar het aantal coffeeshops
en het gemeentelijk beleid, dat minister Donner van Justitie vandaag
naar de Tweede kamer heeft gestuurd.
Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit van Tilburg. In 21
gemeenten waar coffeeshops gevestigd zijn, is gekeken hoe het zit met
de handhaving en naleving van het coffeeshopbeleid. Hiervoor zijn
gesprekken gevoerd met gemeente, politie en coffeeshophouders. In deze
gemeenten lijkt een van de grondbeginselen van het coffeeshopbeleid, de
scheiding tussen markten van harddrugs en softdrugs, te zijn bereikt.
Politie, gemeente en coffeeshophouders geven aan dat overtredingen van
het verbod op harddrugs niet of nauwelijks voorkomen in de coffeeshops
in de onderzochte gemeenten.
De regels die voor het coffeeshopbeleid gelden, zijn bekend als de
AHOJ-G criteria. Dit houdt in dat coffeeshophouders slechts 'summier'
mogen afficheren, geen harddrugs mogen verkopen, geen overlast mogen
veroorzaken, geen toegang voor jongeren onder de achttien jaar en niet
meer dan vijf gram per persoon per dag verkopen. Daarnaast mag er geen
gecombineerde verkoop zijn van alcohol en drugs (met uitzondering van
drie gelegenheden in Amsterdam) en mag de maximale handelsvoorraad
slechts vijfhonderd gram bedragen. Gemeenten hanteren zelf vaak nog
lokale criteria, vaak gaat het daarbij om het aanhouden van een
bepaalde afstand tussen een coffeeshop en scholen.
Uit het onderzoek blijkt dat de regels bij alle partijen over het
algemeen goed bekend zijn. De duidelijkheid van de regels vormt echter
een probleem, vooral voor het afficherings-criterium en voor het
overlast-criterium. Voor alle partijen is het niet duidelijk wat er nu
precies verstaan wordt onder 'summier afficheren' en ook het definiëren
van overlast blijkt in de praktijk lastig. Dit wordt versterkt door de
lokale invulling van de criteria: elke gemeente mag zelf de precieze
invulling van het coffeeshopbeleid bepalen. Zo kan het voorkomen dat
een coffeeshop in de ene gemeente een uithangbord mag hebben, terwijl
een coffeeshop in de andere gemeente niet eens een menukaart van de
softdrugs op de bar mag hebben liggen. De onduidelijkheid kan worden
opgelost door het helder invullen van de criteria en een goede
communicatie hierover tussen gemeente, politie en coffeeshophouders.
Bron: Ministerie van Justitie