De rechtbank Amsterdam heeft vandaag vonnis gewezen in de volgende strafzaken:
J.R.V., voormalig directeur van vermogensbeheerder VPV, is veroordeeld
tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een werkstraf
van 240 uur en een boete van 50.000 euro.
H.M.Van H., directeur van Van H. Investments BV, onderdeel van VPV, is
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden,
een werkstraf van 120 uur en een geldboete van 25.000 euro
Aan VPV NV (VPV) is een boete opgelegd van 200.000 euro.
De rechtbank acht bewezen dat zij alle drie in de periode van 9
september tot 10 december 1999 met voorkennis hebben gehandeld door
voor zichzelf en voor anderen aandelen te kopen in vier beursgenoteerde
houdstermaatschappijen en daaraan gelieerde beleggingsfondsen van VPV.
Die houdstermaatschappijen waren: Dordtsche, Moeara, Maxwell en Calvà©.
V. voerde vanaf de zomer van 1999 onderhandelingen met Financiën. Die
gesprekken gingen over de hoogte van een fiscale heffing die VPV moest
betalen om daarna op de vier houdsters een commercieel interessant bod
te kunnen uitbrengen. V. heeft Van H. van de essentie van die
onderhandelingen op de hoogte gehouden.
Die onderhandelingen waren volgens de rechtbank al vanaf 9 september 1999 koersgevoelig.
Toen waren de onderhandelingen al zo ver gevorderd en de
winstvooruitzichten waren zo groot, dat de rationele belegger bij
openbaarmaking van de stand van de onderhandelingen die kennis van
belang zou vinden voor zijn beleggingsbeslissingen. De mogelijke winst
was de verzilvering van de onderwaardering van de houdsters van ruim 6
miljard gulden waarbij na een geslaagde overname voor de aandeelhouders
ongeveer 4 miljard gulden zou overblijven.
In omvangrijke voorkenniszaken als deze vindt de rechtbank een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de beslissing om
in dit geval toch een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te
leggen heeft een rol gespeeld dat V. uit zijn functie bij VPV is
ontheven. Strafverminderend voor V. en Van H. is ook dat V. de STE en
AEX in september 1999 vrij uitgebreid heeft ingelicht over de stand van
de onderhandelingen. De STE en AEX hebben, toen er sterke aanwijzingen
waren dat de verdachten transacties bleven doen in de betrokken
fondsen, hen daarna niet gewaarschuwd voor mogelijke handel met
voorkennis.
De rechtbank benadrukt dat de betrokkenen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk blijven voor hun beleggingsgedrag.
VPV is veroordeeld omdat V. ook handelde als bestuurder van VPV en
binnen VPV onvoldoende was gewaarborgd dat de handel met voorwetenschap
vermeden werd. Omdat de in 1999 vrijwel ontbrekende compliance en
interne controle inmiddels zijn verbeterd, is een lagere boete opgelegd
dan geëist.
De rechtbank heeft verder bepaald dat ook voldaan is aan de Europese
richtlijn uit 2003 over handel met voorkennis. Daarom kan in het midden
blijven of die richtlijn al moet worden toegepast.
De essentie van de huidige wetgeving is nog steeds dat degene die over
mogelijk koersgevoelige informatie beschikt de markt moet mijden, ook
als de transacties passen in een bestaand beleggingspatroon.
Bron: Rechtbank Amsterdam