De rechtbank Haarlem heeft vandaag
uitspraak gedaan in de zaak van de Beverwijkse babymoord. De moeder
kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar opgelegd
en TBS met dwangverpleging. De vader is vrijgesproken omdat niet
gebleken is dat hij van de gebeurtenissen op de hoogte moet zijn
geweest.
In de zaak van de moeder is onder andere
aan de orde geweest de vraag of het hier gaat om moord of
kindermoord?
De officier van justitie heeft betoogd dat
in het onderhavige geval geen sprake is van feiten waarop de
bijzondere strafbepalingen van de artikelen 290 en 291 van het
Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), in het kort aangeduid als
‘kinderdoodslag’ respectievelijk
‘kindermoord’, van toepassing zijn. Volgens de officier
van justitie valt verdachte onder het zwaardere strafregime van de
algemene categorieën ‘doodslag’ en
‘moord’. De officier heeft hiertoe primair aangevoerd
dat de in de wetsartikelen 290 en 291 Sr. gebruikte zinsnede
‘onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar
bevalling’ moet worden gelezen in het licht van de sociale
context waarin deze artikelen destijds zijn ingevoerd.
Bepalend voor de beslissing of de feiten
die door verdachte zijn gepleegd al dan niet vallen onder de
werking van de strafbepalingen van artikel 290 of 291 Sr. is het
antwoord op de volgende vraag: verkeerde verdachte in de vereiste
‘bijzondere gemoedstoestand’ omdat zij bevreesd was
voor de ontdekking van haar bevalling op het moment dat zij besloot
om haar kind van het leven te beroven?
Uit de verklaringen van verdachte blijkt
dat zij tijdens haar zwangerschap beheerst werd door conflicterende
gedachten en gevoelens omtrent de kinderen die zij droeg.
Doorslaggevend is echter dat bij verdachte, op het moment dat zij
er toe kwam om haar kinderen van het leven te beroven, de vrees
voor de ontdekking van de bevalling iedere keer de overhand had.
Zij was, blijkens haar eigen verklaringen, bang dat haar toenmalige
partner, die naar haar overtuiging geen kinderen met haar wilde,
haar zou verlaten. Daarnaast was zij bang dat ‘doktoren het
kind bij haar zouden weg halen’.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de
conclusie dat de door verdachte gepleegde feiten vallen onder de
bijzondere strafbepalingen betreffende kindermoord respectievelijk
kinderdoodslag.
Keuze voor kinderdoodslag
Bij de beoordeling of sprake is van
kindermoord of van kinderdoodslag is beslissend of verdachte
vóór of na het begin van de bevalling het besluit
heeft genomen om haar kind van het leven te beroven.
De rechtbank stelt voorop dat het nemen
van een dergelijk besluit vóór de bevalling, ook al
is sprake van een uitzonderlijke gemoedstoestand, een zekere mate
van kalm en rustig beraad veronderstelt. Gezien het proces dat
verdachte onder invloed van haar stoornis voor elke bevalling
doormaakte, zoals dit door psycholoog Verheugt en psychiater
Hassing is beschreven en ter zitting uitgebreid toegelicht, is naar
het oordeel van de rechtbank bij verdachte geen enkele keer
vóór het begin van de bevalling sprake geweest van
een moment van kalm en rustig beraad waarop zij zou hebben besloten
dat zij haar kind niet wilde laten leven.
Bewezenverklaring
Vier maal kinderdoodslag.
Strafbaar?
Verdachte is ten behoeve van deze
strafzaak door psycholoog Verheugt en psychiater Hassing
onderzocht. Deze deskundigen zijn van mening dat verdachte vanwege
de bij haar aanwezige stoornissen volstrekt onvoldoende in staat
was het wederrechtelijke van haar handelen te beseffen en haar wil
conform dat besef in vrijheid te bepalen. Er is, aldus de
deskundigen, onderliggend wel sprake geweest van een nu en dan
opflakkerend besef dat zij iets verkeerds deed, maar het werkelijk
doordringen van dat besef is voor verdachte lange tijd niet
mogelijk geweest. De deskundigen komen niet tot de conclusie dat
verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was,
De rechtbank neemt de conclusie van de
deskundigen dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was
over. De verdachte is dus strafbaar.
Straf en maatregel
In het bijzonder heeft de rechtbank het
navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft binnen een periode van
ongeveer vijf jaar haar vier pasgeboren kinderen om het leven
gebracht door hen, nadat zij in bad was bevallen, onder water te
houden en vervolgens in handdoeken te wikkelen en in een plastic
zak te doen. Het gaat hier om zeer ernstige strafbare feiten.
Verdachte heeft een einde gemaakt aan vier jonge mensenlevens; zij
heeft de kinderen, zoals verdachte het zelf onder woorden heeft
gebracht, geen enkele kans gegeven. De onderhavige feiten hebben,
getuige de aandacht van en de vele reacties in de media, een schok
veroorzaakt in de samenleving, die ontdaan heeft gereageerd op de
vondst van de vier gedode baby’s.
De rechtbank is van oordeel dat de op te
leggen straf tot uitdrukking moet brengen dat juist de meest
weerlozen door het recht dienen te worden beschermd en dat, nu
verdachte vier pasgeborenen die volledig van haar afhankelijk waren
van het leven heeft beroofd, er nadrukkelijk behoefte is aan
vergelding. Het is de taak van de rechter om uiteindelijk te
bepalen in welke mate er bij deze verdachte ruimte is voor
vergelding in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dat is mede afhankelijk van de persoon van verdachte zoals die naar
voren is gekomen uit de rapportage van de deskundigen en hun
toelichting ter zitting.
Volgens de deskundigen bevond de verdachte
zich ten tijde van de tenlastegelegde feiten in een toestand van
ernstige dissociatie en depersonalisatie, een toestand die verband
houdt met een al jarenlang aanwezige ernstige
persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen beschrijven in hun rapport
hoe onder invloed van deze stoornis verdachte tot vier keer toe
haar pasgeboren kind heeft kunnen doden: "Vanuit haar verlangen
naar kinderen raakte zij zwanger maar al snel ontstaat vanuit haar
persoonlijkheidsstoornis toenemende onzekerheid over een adequate
invulling van het moederschap en, om deze gevoelens van angst en
onzekerheid te ontvluchten, verliest zij zich toenemend in een
ideale maar illusionaire, dissociatieve wereld. Wanneer evenwel die
illusionaire wereld dreigt te worden doorbroken door de geboorte
van het kind creëert zij noodgedwongen een situatie waarin het
kind niet bestaat, maar weggemaakt wordt, waardoor zij kan
terugkeren naar haar droomwereld, een proces dat zich een aantal
keren heeft herhaald." Binnen de illusionaire wereld van verdachte
past ook dat zij de dode kinderen in en om het huis heeft bewaard:
zij wilde hen bij zich houden om haar eenzaamheid te doorbreken en
zich te kunnen verbeelden dat zij met de kinderen en haar vriend
een gelukkig gezin vormde. De deskundigen komen tot de conclusie
dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.
De deskundigen hebben de rechtbank ervan
overtuigd dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan door
en onder invloed van een zware stoornis en dat zij sterk verminderd
toerekeningsvatbaar was. Er resteert echter een zeer geringe mate
waarin de daden wél aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
opleggen die daarmee in overeenstemming is.
De door de rechtbank op te leggen
gevangenisstraf is lager dan die door de officier van justitie
geëist, met name omdat zij, anders dan de officier van
justitie, ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 geen moord, maar
kinderdoodslag bewezen acht.
Volgens de deskundigen is er een
reëel gevaar voor recidive. Zij baseren dit op de zeer grote
samenhang tussen verdachte’s stoornis en de onderhavige
feiten, en de bij verdachte duidelijk aanwezige kinderwens. De
deskundigen verwachten dat verdachte haar fantasieleven weer zal
willen opzoeken en factoren die doorbreking daarvan zouden kunnen
bewerkstelligen, zal vermijden. Zij zijn van mening dat alleen de
maatregel van TBS met bevel tot verpleging voldoende garanties
biedt om het recidivegevaar in te perken. De behandeling zal
moeilijk en intensief zijn.
Beslissing
De rechtbank acht 4 maal kinderdoodslag
bewezen en legt daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
3 jaar op en de maatregel van TBS met dwangverpleging.
In de zaak van de vader speelt de vraag of
hij een actieve of ondersteunende rol had.
Een ieder die kennis heeft genomen van dit
dossier zal zich afvragen: hoe heeft verdachte niets van het
onderhavige drama kunnen merken? In zijn requisitoir heeft de
officier van justitie deze retorische vraag als volgt inhoud
gegeven:
"Het is niet te bevatten dat iemand die
een langdurige relatie heeft met een vrouw, met haar samen in een
huis woont, regelmatig seksueel contact met haar heeft, elke nacht
in hetzelfde bed slaapt, vier zwangerschappen van die vrouw niet
opmerkt. Het is niet te bevatten dat zij vier keer bevalt van een
kind terwijl hij in hetzelfde kleine huis verblijft en daarvan
zelfs drie keer op één à twee meter afstand in
bed ligt, met een open verbinding naar de badkamer, en hij dit niet
opmerkt. Het is niet te bevatten dat deze kinderen op diverse
plaatsen in en om het huis worden bewaard, op plaatsen waar hij
toegang heeft en ook komt, en hij dit niet opmerkt. Dit druist in
tegen het gezonde verstand. Het zijn niet de mensen die deze
verdachte rechtstreeks beschuldigen, het zijn de
omstandigheden."
Met de officier van justitie is de
rechtbank van oordeel dat geen bewijs in dit dossier aanwezig is
voor een actieve rol van verdachte. Anders gezegd: voor een bewuste
en nauwe samenwerking bij het om het leven brengen van de kinderen
is geen bewijs voorhanden. Dat betekent dat verdachte vrijgesproken
dient te worden van de primair tenlastegelegde variant, te weten
het medeplegen van moord danwel doodslag.
Voor bewijs van het subsidiair
tenlastegelegde, de medeplichtigheid, zou een ondersteunende rol
van verdachte voldoende zijn. Daarvoor dient bewezen te worden dat
verdachte op zijn minst wetenschap gehad moet hebben van het feit
dat zijn vriendin (Etta) tot vier keer toe zwanger was en is
bevallen van een kind. Verdachte ontkent iedere wetenschap.
Getuigen leggen voor verdachte ontlastende verklaringen af, net als
zijn vriendin Etta. Behalve DNA-materiaal waaruit blijkt dat
verdachte de vader van de dode baby’s is, ontbreekt ieder
technisch bewijs (zoals sporen) waaruit volgt dat er aanwijzingen
zijn dat verdachte van het drama op de hoogte geweest moet zijn.
Resteert de vraag: kan het bewijs van die wetenschap afgeleid
worden uit de omstandigheden?
Was de verdachte op de hoogte van het
drama?
De zwangerschappen:
Ten aanzien van de zwangerschappen is de
rechtbank van oordeel dat niet zonder meer gesteld kan worden dat
een man die geregeld seksueel verkeer heeft met zijn vrouw of
vriendin moet merken dat zij zwanger is. Dit zal in het algemeen
wel zo zijn bij de gemiddelde opmerkzame man die zich betrokken
voelt bij zijn partner, maar verdachte blijkt niet tot deze
categorie te horen. In zijn rapport omschrijft psychiater Gerritsen
verdachte als een man die (te) ongevoelig is voor signalen van een
ander en die een matig ontwikkelde gevoelshuishouding heeft. Daar
komt bij dat Etta haar zwangerschappen verborgen hield door altijd
wijde kleding te dragen, door in bed de hand van verdachte van haar
buik weg te duwen en door ook overigens alles te doen om te
voorkomen dat de zwangerschappen ontdekt zouden worden. Dat laatste
is niet alleen gebaseerd op de verklaring van Etta zelf, maar past
ook bij haar ernstige stoornis. Volgens de gedragsdeskundigen is
die stoornis zo sterk dat zij alles doet om haar omgeving op een
dwaalspoor te zetten. Zelfs haar moeder, die zij regelmatig zag en
die kraamverzorgster is, heeft verklaard nooit iets gemerkt te
hebben van een zwangerschap bij haar eigen dochter. Het voorgaande
brengt met zich dat volgens de rechtbank de omstandigheid dat de
partner van verdachte vier keer zwanger is geweest in dit geval
niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie leidt dat verdachte
daarvan moet hebben geweten.
De bevallingen:
Ten aanzien van de bevallingen overweegt
de rechtbank het volgende. De raadsman van verdachte heeft
aangevoerd dat de verklaring van Etta, inhoudende dat verdachte
tijdens de bevallingen in de woning aanwezig was, niet voor het
bewijs mag worden gebruikt. De rechtbank volgt de raadsman hierin.
Etta leefde, volgens haar eigen verklaring en het rapport van de
gedragsdeskundigen, in een fantasiewereld. Een wereld waarin zij
voor verdachte - en zelfs voor de dode kinderen - een grote rol had
ingeruimd. In werkelijkheid echter leefden verdachte en Etta niet
met, maar naast elkaar. Tegen de achtergrond van haar stoornis valt
zeker niet uit te sluiten dat de aanwezigheid van verdachte in de
woning ten tijde van de bevallingen past in diezelfde
fantasiewereld, terwijl in werkelijkheid deze bevallingen
plaatsvonden op momenten waarop Etta, zoals veelvuldig voorkwam,
alleen thuis was.
De babylijkjes:
De laatste mogelijk relevante
omstandigheid is het feit dat Etta de dode kinderen in en rond het
huis verborgen heeft gehouden. Het gegeven dat verdachte en zijn
vriendin samenwoonden en klein behuisd waren, houdt echter niet
noodzakelijkwijs in dat verdachte in de klikobak moet hebben
gekeken en de lijkjes moet hebben gevonden, zodat dat onvoldoende
is om te concluderen dat hij van één en ander moet
hebben geweten.
De stoornis van Etta en de persoon van
verdachte:
Leiden de hierboven genoemde
omstandigheden, die ieder voor zich niet noodzaken tot de conclusie
dat het niet anders kan dan dat verdachte van één en
ander moet hebben geweten, wellicht tezamen genomen en in onderling
verband beschouwd wél tot deze gevolgtrekking? Verdachte
heeft samengeleefd met een vrouw die leed aan een ernstige
stoornis. Hij is zich hiervan kennelijk niet bewust geweest, mede
omdat hij ongevoelig was voor signalen van Etta. Er was, zoals hij
zelf heeft aangegeven, al langer sprake van een verwijdering in de
relatie. Etta deed er van haar kant alles aan om ontdekking van de
zwangerschappen en bevallingen te voorkomen. Zij was er namelijk
zeker van dat verdachte geen kind van haar wilde en haar zou
verlaten, en dat doktoren het kind bij haar weg zouden halen. Deze
gedachten passen volgens de gedragsdeskundigen in het beeld van
haar stoornis. Dat laatste heeft zelfs tot de keuze voor een
partner als verdachte geleid, te weten iemand die geen werkelijke
aandacht voor haar heeft en die ze daardoor, als dingen voor haar
te confronterend worden, kan vermijden en op een dwaalspoor kan
zetten. De rechtbank komt, dit alles in aanmerking nemende, tot de
conclusie dat ook uit de omstandigheden, in samenhang beschouwd,
niet blijkt dat verdachte van de gebeurtenissen op de hoogte moet
zijn geweest.
Conclusie is dat het ten laste gelegde
niet is bewezen en derhalve volgt vrijspraak.
Bron: Rechtbank Haarlem