Rijke en arme landen en de internationale ontwikkelingsorganisaties
hebben vandaag in Parijs de weg geëffend naar effectievere inzet van de
internationale hulpinspanningen. Minister Van Ardenne voor
Ontwikkelingssamenwerking is opgelucht dat drie dagen van zware
onderhandelingen zijn afgerond met de 'Verklaring van Parijs'. Van
Ardenne: 'Minder versnippering en verspilling, minder regelzucht van
donoren, meer regie bij de ontwikkelingslanden, meer samenwerking
tussen de donoren. Met als resultaat dat we onze hulpinspanning
effectiever maken. Dat is niet alleen nodig omdat de Nederlandse
belastingbetaler dat van ons vraagt, maar vooral omdat de armsten in de
wereld daar het meest mee zijn gebaat.' Met de Verklaring van Parijs is
een fundamentele stap gezet op weg naar effectievere ontwikkelingshulp,
wat absoluut nodig is om de Millenniumdoelen in 2015 te halen.
De internationale gemeenschap is er vandaag in is geslaagd om voor haar
ambities 12 heldere indicatoren vast te leggen. Deze indicatoren zijn
deels vertaald in meetbare doelen en een duidelijk tijdpad. Zo zal in
2010 minimaal 75 procent van de hulpgelden worden uitbetaald volgend
het tijdpad zoals door landen afgesproken, waardoor ontwikkelingshulp
meer voorspelbaar wordt. Zo zal minimaal 75 procent van de
ontwikkelingslanden voor 2010 moeten beschikken over een nationale
ontwikkelingsstrategie mede gericht op armoedebestrijding. Voor zover
de doelen en het tijdpad nog ontbreken, zal dat worden ingevuld voordat
we in september 2005 in New York bijeenkomen voor de evaluatie van de
Millenniumdoelen.
Voor enkele van de indicatoren waarvoor heldere doelen en een tijdpad
nog ontbreken, heeft Nederland in lijn met de Europese Unie zelf
aangegeven waarop ze in wil zetten en waarop ze aanspreekbaar wil zijn.
Nederland, evenals de overige Europese lidstaten, stopt met het sturen
van eigen mensen die de uitvoering van hulpprogramma's in arme landen
moeten coà¶rdineren en monitoren. Technische ondersteuning voor
hulpprogramma's moet geleverd worden met maximale inzet van mensen en
middelen in de ontwikkelingslanden zelf. En voor zover capaciteit of
deskundigheid ontbreekt, zullen donoren daarin gezamenlijk voorzien,
maar niet ieder voor zich.
Nederland en de EU willen dat 50 procent van de bilaterale hulp (van
overheid tot overheid) zijn weg vindt via de programma's en systemen
van het ontvangende land. Dat betekent meer geld via begrotingssteun en
meer geld voor sectorale programma's in plaats van voor specifieke
projecten of diensten. Dit wel onder voorwaarde dat het land serieus
werk maakt van goed bestuur. De behoeften en prioriteiten als het gaat
om armoedebestrijding van de ontwikkelingslanden zelf moeten leidend
zijn voor de internationale hulp, en niet de wensen van de
donorgemeenschap. Nederland en de Europese Unie willen dat het aantal
ongecoà¶rdineerde missies van donoren naar ontwikkelingslanden in 2010
met de helft is afgenomen. Van Ardenne: 'Het is te gek voor woorden dat
een ontwikkelingsland nu per week gemiddeld 4 missies moet ontvangen en
begeleiden. Dat kan veel minder, veel effectiever.'
Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken